dinsdag 11 december 2012

Het keerpunt begint met de tranen van God


Het keerpunt begint met
de tranen van God

Al dagen draai ik er omheen, al sinds het moment dat ik het groene kartonnen doosje in mijn handen gedrukt kreeg van mijn vader. Hij had het gevonden tussen de spullen van mijn overleden moeder. Na de eerste vluchtige blik op de inhoud van het doosje, heb ik nog niet de moed kunnen vinden om er verder naar te kijken. Steeds opnieuw verplaats ik het van de tafel naar de kast maar nooit uit mijn blikveld. Soms denk ik zelfs dat er een vreemde aantrekkingskracht vanuit gaat, alsof stemmen uit het verleden me manen om een kijkje te nemen in hun leven van weleer. Ik weet wat er in het doosje zit, het zijn brieven en kaarten van lang geleden, zorgvuldig bewaard door mijn grootmoeder. Het tastbare bewijs dat ze ooit bestaan hebben, ooit een leven hadden voordat er ergens iemand besloot dat ze dood moesten. Maar nu is het dan zover, ik heb het doosje voor me staan en til het deksel eraf. De geur van vergeeld papier en vervagende inkt stijgt op en de zielen van de schrijvers verheugen zich op de stem die ik ze ga geven.
Bovenop het stapeltje ligt de foto van mijn grootvader, hij blikt ernstig in de lens van de camera die hem op dat moment vereeuwigde. In zijn ogen is het diepe verdriet te lezen dat zijn hart verscheurt heeft. Hij stierf toen ik vijftien was, na zijn zesde hartinfarct. Dat hij het nog zolang volgehouden heeft is een godswonder te noemen. Zijn wil om te blijven leven was zo groot, alsof hij wilde bewijzen dat hij boven de dood kon staan. Hij was één van de weinige overlevenden van de holocaust. Het grote keerpunt in het leven van miljoenen mensen.
Ik leg de foto naast me neer zodat hij met me mee kan kijken. Dan pak ik voorzichtig de totale inhoud uit het doosje en krijg een onwerkelijk gevoel, alsof ik even tussen twee werelden vertoef. Een rilling trekt door mijn lijf en ik besef dat deze erfenis meer waard is dan ik kon vermoeden. Vanuit hun onvindbare graven, strekken ze hun handen uit naar mij. Naar het leven.

De eerste enveloppe die ik open, bevat drie kleine vergeelde briefkaartjes verstuurd vanuit Westerbork aan mijn grootouders. De eerste is gedateerd op “11 October 1942” De tekst luidt;

“Lieve Simon en Rina,
Wij zijn nog steeds in Westerbork, wij zijn gezond maar komen een boel tekort. Levy ligt in het ziekenhuis in Doetinchem, heel Rotterdam ligt hier. Wij vertrekken zeker niet voor vrijdag, wees zoo goed en ga naar Miep in de Vijverhofstraat en zeg dat je zoo spoedig mogelijk levensmiddelen stuurt. Mijn adres is; Lager Westerbork. Barak 84. M. Hofstede- de Winter, 3 april 1894. Aan alle de groeten, Bets en Maup.”

Ik herinner me de verhalen van mijn oma, hoe ze vertelde over het grote Joodse gezin waarin ze als jong 'christelijk' meisje terecht was gekomen. Haar schoonmoeder, al jong weduwe geworden met de zorg voor 8 kinderen, was een typische Jiddische mama. Als een ware 'kloek' bestierde zij haar gezin en een grote slagerij. Tot het moment dat zij weggevaagd werden, gewist uit de tijd. Ontelbare keren heeft zij de namen genoemd van allen die weggevoerd zijn, hun wisse dood tegemoet. Ik heb ze in mijn geheugen geprent en nu, met het bewijs van hun bestaan in mijn handen ben ik blij dat ik ze 'ken'.

De tweede kaart is gedateerd op “15 October 1942”

“Lieve Simon en Rina,
Het is donderdag en wij zijn nog steeds hier en vertrekken denkelijk vrijdag 16 Oct. Wij zijn gezond maar het is hier niks goed. Weinig eten en slechte ligging. Doe moeder en kennissen de groeten. Als ik niet vertrek, schrijf ik om levensmiddelen, wij gaan op hoop van zegen. Kop op..het is hier stikvol. Doe Eef, tante Suus ( stukje onleesbare tekst) het beste, Maup en Bets.”

De derde en tevens laatste kaart is gedateerd op “18 November 1942”

“Lieve Rina, Simon en kinderen,
Vaarwel bij mijn vertrek vanuit Westerbork. Levy ( 's nachts 1 uur)”

Het handschrift is sierlijk maar duidelijk gehaast, de tekst veelzeggend. Voor mijn geestesoog reizen de beelden op zoals ik ze ken van documentaires op tv. De treinen met open vee-wagons, volgestouwd met mensen. Jong, oud, kinderen. Hartverscheurende beelden van gezinnen die uit elkaar gerukt worden. Tranen vullen mijn hart omdat ik nu weet wat zij slechts konden vermoeden. Het was hun laatste reis. Achterop de enveloppe, waarin de kaartjes hun laatste rustplaats hebben gevonden, is geschreven; Opoe Hofstede/Sobibor, Levy en Maurits/ Opertiliciè. Ik heb gezocht maar niet gevonden, het woord is nauwelijks leesbaar en de 'plaatsnaam' niet bekend. Ze zijn verdwenen via de schoorstenen van de crematoria, te samen met miljoenen anderen.

Mijn hand zweeft boven de volgende enveloppe, mijn vingers trillen als ik hem open. Twee opgevouwen, dicht beschreven vellen papier vallen eruit. Mijn oog valt op de ondertekening “ Denk nog eens aan jullie Leentje”. Helena Hofstede de jongste zus van mijn opa, naar haar ben ik vernoemd. Haar beeltenis heb ik gezien in het oude familiealbum, een jonge vrouw met bekende gelaatstrekken. Zij verkoos de dood boven ondraaglijk verdriet en heeft zich verdronken in de vaart achter haar onderduikadres. Zou ze voorvoeld hebben dat haar familieleden nooit hun plaats meer in zouden nemen? Haar afscheidsbrief is gericht aan 'Oom Kobus' en 'Tante Geertje', de mensen bij wie ze een veilige haven had gevonden. Ze verwacht geen wonder meer, iedereen is weg en zij vormt een gevaar voor de goede mensen en hun gezin. Verraders slapen nooit.

Wolken schuiven voor de zon en de schaduwen in de huiskamer verdiepen zich, ik heb het koud. Alsof het donkere, kille water van de vaart zich boven mijn hoofd sluit. Regendruppels kletsen tegen het raam en vervolgen kronkelend hun weg naar beneden. De tranen, die zich verzameld hebben in mijn ogen, stromen over mijn wangen en vermengen zich met die van God. Dan breekt de zon weer door de wolken en het licht verdrijft de duisternis.
Een snelle blik op de klok laat zien dat het hoog tijd is om mijn kleindochter uit school te gaan halen. Ik hunker ernaar om haar in mijn armen te sluiten en het leven te omhelzen. Het leven dat voor velen zo abrupt geëindigd is. Het keerpunt voerde niet naar het eindpunt. Het bloed van Salomon, David, Simon, Levy, Maurits, Isaak, Corry en Leentje stroomt door mijn en haar aderen. Voorzichtig schuif ik de brieven terug in de enveloppe, het papier voelt broos en teer. Dan de foto van mijn grootvader weer bovenop het stapeltje en ik sluit het deksel van de doos. Het is mooi geweest voor vandaag. Met een zucht trekken de geesten zich terug in de schaduwen. Ze zijn tevreden, ze zijn 'gekend'. 

* Gepubliceerd in de bundel "Het Keerpunt" van uitgeverij LetterRijn.

Het Sprookjesboek, deel zes/slot


December 2011

Mijn kerstgevoel is weer vér te zoeken. Ondanks de muziek op de radio, de opgetuigde boom in de kamer en de feestelijke verlichting in de straten. Met mijn jas open vanwege de hoge temperatuur, wandel ik door de stad. Kerstkadootjes kopen terwijl ik het gevoel heb dat de lente in aantocht is. Gisteren zag ik in de tuin al hyacinten hun kopjes opsteken! Dit jaar vieren we kerst bij onze oudste zoon. Gisteren heb ik samen met mijn schoondochter de boodschappen al in huis gehaald. Toch zal deze kerst anders dan voorgaande jaren zijn. Voor het eerst sinds het overlijden van mijn moeder, zal mijn vader de kerstdagen weer gezamenlijk met ons vieren. Daar verheug ik me dan weer wel op! We hebben hem gemist, net zoals we mijn moeder gemist hebben. Het leek wel alsof ze er allebei niet meer waren! Ik glimlach in mezelf, “zit je nu te stralen op je wolkje, mam?”

De ene na de andere winkel wandel ik in, op zoek naar iets voor onze dochter. Ach, het gaat niet om de kado's het gaat om de saamhorigheid die we voelen, als gezin. Die pakjes onder de boom zijn voor de gezelligheid! Zelfs onze kleindochter van 4 heeft dat gevoel al. Ze vind het heerlijk om kadootjes uit te delen en mee te helpen met uit pakken, daar legt ze zelfs haar eigen kadootjes even voor apart. Als ik aan haar denk, overstroomt me een groot geluksgevoel. Wat zijn we toch rijk met ons prachtige gezin.  Wat wil een mens nou nog meer? Binnen drie kwartier heb ik gevonden wat ik zocht en kan ik terug naar huis.

Ik betrap me erop dat ik een kerstliedje mee neurie, terwijl ik de kadootjes voorzie van een glanzend papiertje. Ik kijk de kamer rond en voel me tevreden. Op de kast het kerstdorpje dat ik in de loop van 33 jaar verzameld heb. Het pronkstuk is natuurlijk het houten kerkje dat mijn vader gemaakt heeft. Ik zie hem nog bezig, aan de keukentafel. Met een figuurzaag en plaatjes triplex. Onder zijn vaardige handen ontstond een prachtig kerkje en ik verheugde me op kerstavond, het moment waarop we de kerstboom op gingen tuigen en het kerkje een prominent plekje zou krijgen. Na jaren van kartonnen kerkjes zou dit een blijvend exemplaar worden. Inmiddels maakt dit kerkje al weer jaren deel uit van mijn verzameling. Onze kleindochter kan er niet genoeg naar kijken en streelt met haar kleine handje over de treetjes van het rode trapje.
“Mag ik er een popje bij zetten, oma?”
Natuurlijk mag dat en ze plaatst een minuscuul klein figuurtje bij de kleine deurtjes.
“Dat ben ik hè, oma? Ik ben de prinses en ik ga in dat mooie kerkje trouwen.”Haar fantasie kent nog geen grenzen.
“Lees jij zo een sprookje voor? Dat verhaal van “Sarah” wil ik horen!”
Ik weet wat ze bedoelt, het verhaal over “De sneeuwbol” dat ik vorig jaar geschreven heb. Samen kruipen we op de bank, haar beentjes opgetrokken, haar hoofdje tegen mijn arm. De lampjes in de kerstboom werpen een zachte gloed over haar zwarte haartjes en ik voel zo'n wonderlijk sterke band met dit kind. Het kind van mijn kind. Aan de zwaarte van haar hoofdje voel ik dat ze in slaap is gevallen en ik streel haar zijdezachte huid. Voorzichtig, om haar niet te wekken, laat ik haar langzaam tegen het kussen glijden en sla de gebloemde plaid over haar heen. Haar handje, dat mooie bruine knuistje met die aandoenlijk roze handpalm, hangt ontspannen over de rand van de bank. Op de radio hoor ik een bekend melodietje voorbij komen en juist dat deuntje herinnert me weer aan vervlogen kerstfeesten. Het riedeltje dat  gefloten wordt, lijkt precies op de manier waarop mijn vader fluit. Ooit zeiden mijn zus en ik tegen elkaar; “Als pa er niet meer is, horen we elk jaar met kerst tóch zijn fluitje nog!”
Vreemd dat je eigenlijk achteraf pas weet hoe gelukkig je toen was. Ik sluit het moment van nu in mijn hart, ik weet nu, op dit moment, dat ik gelukkig ben!

Opeens vraag ik me af waar ik toch mijn oude sprookjesboek gelaten heb en ik verdwijn naar boven. Op de logeerkamer hangen een aantal planken aan de muur, afgeladen met boeken. Alles staat kriskras door elkaar maar naast “Sprookjes van moeder de gans” ontwaar ik de half verteerde wit lederen band van mijn oude boek. Voorzichtig probeer ik het tussen de andere boeken vandaan te trekken maar meteen schuiven de fotoalbums die ernaast staan, mee de grond op. “Toe maar...nog meer rommel om op te ruimen!” Ik laat ze maar even liggen en ga op de rand van het kleine bed zitten, het boek op mijn schoot. Voorzichtig sla ik de beduimelde pagina's om op zoek naar de prachtige gekleurde prenten. “Het meisje met de zwavelstokjes”  en  “De rozenelf”. Ik verlies mezelf in de verhalen en ben weer even dat kind van toen. Een kleine stem van beneden brengt me weer terug in het heden. Het boek blijft achter op het kleine bed.

Op weg naar het kerstfeest op school, herinnert de kleine zich dat we het verhaal niet af gemaakt  hebben. “Morgen, schatje, morgen verteld oma het sprookje nog een keer!” Met haar kleine hand in de mijne betreden we het versierde klaslokaal. Op elke tafel staat een zelfgemaakt lantaarntje, gekleurd papier achter de venstertjes geplakt. Een lichtje op elke tafel, 20 glunderende snuitjes. Glanzende kinderogen, hun opgewonden stemmen klinken door de klas. En dan weet ik het, dit is kerstmis!!
Die nacht verschijnen ze in mijn droom, hand in hand. Zij draagt een donkerrode fluwelen cape, afgezet met bont. De capuchon half over haar kastanjebruine krullen, lachende groen/bruine ogen. Zijn lange jas hangt open en de panden wapperen in de wind, als vleugels verrijzen ze achter zijn rug omhoog. De hoed heeft hij in zijn andere hand. Op de achtergrond klinkt muziek en ze wenken me om samen met hen te dansen. Hun handen raken de mijne en er is blijdschap in mijn hart. Dan gaan we op het bankje aan de rand van het plein zitten. De lantaarns werpen met hun gelige licht, kringen op de keien. De man kijkt me aan met zijn stralende blauwe ogen, hij glimlacht en streelt mijn gezicht.
“Begrijp je het nu?” vraagt hij.
“Nee, ik begrijp er helemaal niks van!”
“Begrijp je niet dat het pad gevolgd hebt dat voor jou bedoeld was? Je moeder begreep het wel!”
Ik kijk in haar prachtige ogen en zie de liefde die ik zo node mis. Ze lacht naar me en wijst op het boek dat op haar schoot ligt. Het is mijn oude sprookjesboek. En dan begrijp ik het! Zij hebben mijn liefde voor verhalen gevoed door me te laten lezen. Mijn fantasie geprikkeld en me laten geloven in sprookjes. Op mijn schoot ligt een nieuw boek, wit leren kaft met gouden letters “Sprookjes van Marianna”. De eerste pagina’s zijn al gevuld met mijn eigen verhalen en prachtige prenten waarin ik de hand van de kunstenaar herken; mijn vader!
Een mooier kerstgeschenk had ik niet kunnen krijgen, mijn eigen kerst-engelen gaven me de moed en inspiratie om te schrijven en ooit....ooit ligt mijn sprookjesboek onder de boom. 

Dit verhaal draag ik op aan mijn moeder; Teuntje Helena Hofstede 17/02/1939 - 11/04/2008


zondag 9 december 2012

Het Sprookjesboek, deel 5


Deel 5

December 2008

Terwijl ik sta te wachten op het pontje dat me naar de overkant zal brengen, druppen de tranen over mijn wangen. Op de radio kerstmuziek, “Driving home for Christmas”. Met een resoluut gebaar druk ik op de knop zodat hij er het zwijgen toe doet. Géén kerstmuziek en al helemaal niet dit nummer, niet nu op dit moment! Het rimpelende water van de rivier en de kleur van de hemel weerspiegelen mijn gevoel; grijs! Zo voel ik me al maanden, sinds de dag dat 'mijn zon' onderging. Aan de overkant van de rivier wacht een leeg huis op mijn bezoek. De laatste kilometer lijkt wel geplaveid met glasscherven. Elke meter is een worsteling, een martelgang. Als ik het pad opdraai dat naar mijn ouderlijk huis voert, krijg ik het gevoel dat ik stik. Stik in de tranen die ik niet meer kan huilen. Ik wil niet uit de auto stappen, ik kan niet naar binnen. De voordeur gaat open en mijn vader stapt naar buiten. Hij heeft me al gehoord. Als ik naar hem kijk, breekt mijn hart in duizend stukken. Hij loopt het tuinpad af om me te begroeten, zijn gang is wat onzeker alsof de grond onder zijn voeten niet meer zo stevig is als voorheen.

In de stille, koude keuken staat een doos op tafel. Daar ben ik voor gekomen. We kijken elkaar aan, hij en ik, weten even niets te zeggen. Dat hoeft ook niet, we weten het allebei. Niets wordt ooit nog hetzelfde! 
“Zal ik koffie zetten?”
Ik knik met dichtgeknepen keel en ga voorzichtig zitten op mijn oude plekje naast de kachel.
Als hij met de twee kopjes koffie naar de tafel loopt zie ik zijn handen beven, niet omdat hij ouder wordt, het is pure emotie die door zijn stoere lijf raast. Ook hij gaat op zijn vertrouwde plaats zitten, de stoel van mijn moeder blijft leeg. Zonder te spreken roeren we allebei in onze koffie en stellen het moment uit. Ik krijg geen slok naar binnen en zet het kopje terug op de schotel.
“Zal ik dan maar kijken wat je in die doos hebt gedaan?”
Het lijkt wel alsof ik in een vertraagde filmopname speel, het lijkt eeuwig te duren voordat mijn hand de flap karton weggetrokken heeft en de inhoud van de doos zichtbaar wordt.
Een snik welt op en ik slik hem terug. Bovenop liggen wat stoffen Kerstspulletjes die ik ooit voor mijn moeder gemaakt heb, een krans en een kaarten-lint. Daaronder een doosje waarin zilveren klokjes en kleine glazen engeltjes,die flonkerend het licht vangen. Mijn hand trilt als ik ze eruit til.
“Die heb ik samen met mama gekocht!” Hij knikt.
De ene na de andere herinnering haal ik uit de doos en koester ik in mijn handen. Totdat ik op de bodem van de doos een pakje zie liggen, omwikkeld met papier. Het voelt zwaar aan, als een boek. Als ik het papier eraf haal weet ik wat ik in mijn handen heb. “Sprookjes van Andersen” staat er in verbleekte gouden letters op de beschadigde, vuil witte kaft.

Hij kijkt me aan en ik zie de tranen in zijn ogen. We denken allebei op hetzelfde moment terug aan die kerst, lang geleden. Toen alles anders was. Ik strijk met mijn hand over het bijna vergane leer. Aangetast door de tijd en door smoezelige kinderhanden die het telkens weer aangeraakt hadden. Dan eindelijk, na 44 jaar stel ik de vraag.
“Van wie heb ik dat boek nou eigenlijk gekregen, pa?”
Een vage glimlach glijd over zijn gezicht en zijn ogen krijgen een dromerige uitdrukking, zijn geest vliegt even terug naar 1964.
“Je moeder had een afspraak met de boekhandelaar. Ze betaalde elke week een klein bedrag en hij zou het bewaren totdat ze het gehele bedrag betaald had.”
Ik herinner me opeens die zaterdag!
Hij verteld verder;
“We hadden zó weinig geld en soms kon ze dan een andere winkelier niet betalen omdat ze zo graag dat boek voor je wilde kopen. Ze spaarde zegeltjes en legde elke cent apart!”

Ik sluit mijn ogen en zie mijn moeder zoals ze was, toen! Haar prachtige kastanjebruine krullen en de lieve groen/bruine ogen. Haar handen die mijn lange haren borstelden en me troosten als ik verdrietig was. Haar stem die de verhaaltjes voorlas als ik diep onder de dekens weggedoken lag. Ze buitelen door mijn hoofd, die fijne herinneringen, het gevoel van geborgenheid en de liefde, vooral de liefde!!

“We redde het niet, het was niet genoeg en vlak voor kerst is ze toen naar de boekenwinkel gegaan om te vragen of ze de rest later af mocht betalen. Ik vergeet nooit meer het moment dat ze thuis kwam, mét het boek! Haar gezicht straalde en ze was helemaal gelukkig! Iemand, vraag me niet wie, had de rest van het boek betaald. Het lag al ingepakt op haar te wachten toen ze in de winkel kwam.”

Nu begrijp ik hun beetje vreemde gedrag van toen, ze wisten allebei niet wie de gulle gever geweest was. Het beeld van de man met de hoed flits door mijn gedachten; “Het zal toch niet?”

Mijn vader staat op en helpt me de spulletjes weer in te pakken. Onze handen raken elkaar en hij houdt de mijne even vast. De vraag brandt op mijn lippen;
“Kom je naar ons toe met kerst, pa?”
Hij schud zijn hoofd en schraapt zijn keel.
“Nee meisje, ik blijf thuis. Hier, samen met haar.”

Het Sprookjesboek, deel 4


December 1968.

Nog steeds ben ik er niet aan gewent dat ik nu een slaapkamer boven heb. Ons vorige huis was 4 kamer benedenwoning, het pand had nog twee verdiepingen en op de bovenste woonde mijn vriendinnetje Truus. Als ik of wij wilden spelen dan riepen we elkaar gewoon. Ik ging in de tuin staan of zij op het balkon.  Maar de badkamer in ons nieuwe huis is een soort wonder met een lavet. Heel iets anders dan de tot douche omgetoverde inbouwkast in de keuken.

 Sinds drie maanden wonen we in een klein dorpje aan de rand van de Utrechtse Heuvelrug en ik mis de stad! De mensen hier praten raar, soms kan ik ze niet eens verstaan! Ze begrijpen mij ook vaak niet als ik om krootjes of blikzult vraag, dan moet ik het aanwijzen en lachen ze me uit! Het huis is wel fijn met een voor- en achtertuin en een boven- en zolderverdieping maar de rest vind ik maar niks! Ook mis ik mijn oude school en vriendinnetjes. Op de nieuwe school zitten jongens en meisjes samen in één klas. Op mijn vorige school zaten de jongens boven en de meisjes beneden, we speelden ook niet tegelijkertijd op het ommuurde schoolplein. Alles is hier anders!

Volgens mijn moeder is het hier beter, gezonder dan in de stad want we wonen nu vlak bij het bos. Het is ook beter voor mijn broertje en zusje maar ik weet dat mijn moeder ook naar de stad verlangt, soms huilt ze. Vaak kruip ik dan maar in mijn stoeltje bij het raam met een boek op schoot, als ik lees heb ik geen heimwee. Als ik lees ben ik niet meer “hier”! Wat wel fijn is, ik mag hier alleen naar de bibliotheek want die is vlakbij, gewoon tussen wat heggen door, achter wat huizen langs. Dus ik ga elke woensdagavond naar 'de bieb' en mag dan 3 boeken meenemen. Ik lees ze allemaal! Het liefste natuurlijk sprookjesboeken; Sprookjes van Grimm maar ook andere verhalen. Ik hou van lezen!

“Wil jij de taart even ophalen bij de bakker?”
Het kost me moeite om mezelf los te rukken uit het spannende verhaal en ik heb dan ook helemaal géén zin om die taart op te gaan halen. Morgen is het 13 december en is mijn zusje jarig.  Twee jaar wordt ze! Het is mistig en miezerig weer en al vroeg donker. Met tegenzin trek ik mijn jas aan en neem het geld van mijn moeder aan. Ze ziet er een beetje verhit uit. Op het gasstel staat het avondeten al klaar en in de huiskamer een strijkplank met een berg kleren in de mand ernaast. Dat is het klusje voor vanavond! Als de kleintjes op bed liggen en de afwas gedaan gaat ze strijken en vaak is het al laat voordat ze eindelijk kan gaan slapen. Mijn vader komt deze week niet thuis, hij is op bivak maar als hij dan thuis komt heeft ie weer een hele plunjezak vol vuile kleren bij zich. Wéér wassen en strijken!

 De bakkerij zit aan het einde van de straat en grenst aan het schoolplein. Tijdens de pauze sta ik vaak bij het hek zodat ik in de bakkerij kan kijken en zie de grote mengmachine's draaien waarin het deeg voor de broden gekneed wordt. De mist is nog dikker geworden en fijne nevel-druppeltjes plakken op mijn gezicht.  Ik heb een hekel aan dit weer, je kan bijna niks zien! Snel loop ik richting de bakkerij en huiver bij de gedachte dat ik langs het donkere schoolgebouw moet, het plein ligt er verlaten en spookachtig bij. Dan hoor ik ze, de voetstappen achter me en ik kijk schichtig achterom. Natuurlijk zie ik niks en ik ga sneller lopen. Ook de voetstappen achter me versnellen en bijna buiten adem kom ik bij de achteringang van de bakkerij aan. Ik kijk nog een keertje achterom maar weer niks te zien. Dan stap ik de warme bakkerij binnen, ze zijn alweer druk aan het werk het is immers bijna kerstmis en er wordt veel gebakken in deze tijd. Het ruikt er heerlijk naar kaneel en rozijnen en overal staan grote bakplaten klaar met broden.  De bakkersknecht overhandigt me een grote witte doos waarin de taart. Ik zal voorzichtig moeten lopen! Een beetje angstig begin ik aan de terugweg, de grote doos voor me uit houdend. In elke schaduw meen ik mijn achtervolger te herkennen. Ter hoogte van het schoolplein hoor ik ze weer! De voetstappen. Mijn hart bonst in mijn keel maar ik durf niet harder te gaan lopen. Stel je voor dat ik de taart laat vallen! In het wazige licht van de straatlantaarn aan de overkant van de straat,  meen ik iemand te zien staan. Een man met een lange jas en een hoed op zijn hoofd. Opeens herinner ik me mijn droom van lang geleden. Zou hij het weer zijn? Het is moeilijk om hem goed te kunnen zien maar hij lijkt er wel erg veel op. Opeens ben ik ook niet bang meer. In het voorbijgaan tikt hij met zijn hand aan de rand van zijn hoed en ik glimlach.

24 december 1968.

Samen met mijn vader sta ik in de voortuin. We hebben de kerstboom samen opgetuigd en kijken nu door het raam naar binnen om te kijken “hoe die staat”. De gekleurde lampjes flonkeren in de verder bijna donkere kamer. Genietend druk ik me tegen hem aan en hij slaat zijn arm om me heen.
“Mooi hè, lieverd?!”
Ik knik en voel me blij van binnen. Wij hebben de mooiste kerstboom van de héle wereld! Ondanks mijn heimwee naar de stad, naar mijn opa's en oma's ben ik toch gelukkig. We zijn samen en het is bijna kerst.

zaterdag 8 december 2012

Het Sprookjesboek, deel 3


December 1966

Huppelend leg ik de laatste meters naar huis af, de smaak van anijsmuisjes nog in mijn mond. Vandaag heeft Solweig getrakteerd op beschuit met muisjes, haar zusje is vannacht geboren! Misschien wordt onze baby ook wel vandaag geboren! Het duurt een beetje lang voordat mijn moeder de deur opendoet maar dan eindelijk kan ik naar binnen om te vertellen van de traktatie op school.
“Mag ik óók trakteren als onze baby geboren is?”
Ik wijs op haar dikke buik onder de geplooide groene overgooier, één van de twee die ze vrijwel dagelijks draagt. De andere is donkerrood.
“Dat weet ik nog niet hoor” zegt ze terwijl ze zich omdraait naar het fornuis waar die eeuwige was op staat te koken. In de gang zijn lijnen gespannen en voor de kolenkachel staat een houten rek. Beide hangen altijd vol met kleren en de luiers van mijn broertje. Ik heb een hekel aan de lucht van kokend wasgoed en aan het vocht dat altijd in ons huis blijft hangen. De ramen zijn beslagen en druppels trekken spoortjes naar beneden. Maar misschien gaat het wel vriezen, dan word al dat water ijs! Dan kan ik met een warme stuiver of een cent mooie rondjes smelten en kijkgaatjes maken!
“Ga maar even met je broertje spelen” zegt ze terwijl ze steunend en kreunend de grote ketel van het gas tilt. Het water klotst een beetje over de rand en zo snel ze kan met die dikke buik, hevelt ze de kokende was over in een teil koud water om te spoelen. Eigenlijk heb ik geen zin om met mijn broertje te spelen. Ik voel even voorzichtig aan mijn gehavende neus waarin hij me gisteren gebeten heeft.

De afgelopen twee jaar zijn in mijn gedachten versmolten tot één lange grijze dag. Vanaf het moment dat mijn broertje ziek werd tot nu.  Het lijkt wel alsof het altijd winter is gebleven. Een lange grijze, kille winter.  Ik weet het nog precies, die ene nacht! Hij was al een paar dagen ziek en had hoge koorts, de dokter was geweest. 's nachts werd ik wakker en kwam mama niet toen ik riep. Het was stil in huis, veel stiller dan normaal. Raar is dat eigenlijk, ook al slaapt iedereen dan is het toch niet stil. Alsof je van binnen weet dat er andere mensen in de buurt zijn. Die nacht was het doodstil en kwam er niemand om me gerust te stellen. Voorzichtig glipte ik mijn bedje uit en schuifelde de gang over. Nog eens riep ik; “Mama?” En opeens hoorde ik vlak achter me een stem! Mijn hart sloeg minstens drie slagen over. De stem klonk geruststellend en vertelde me dat mijn ouders met mijn broertje naar het ziekenhuis waren. Ik hoefde niet bang te zijn! Volgens mij heb ik toen zó hard gegild dat ze me drie blokken verder konden horen! Een paar minuten later stond de buurvrouw in de gang en troostte me. Mijn ouders waren inderdaad met mijn babybroertje naar het ziekenhuis want hij was héél erg ziek! Negen maanden oud was hij. Toen ik hem weer zag was hij bijna twee! Ik herinnerde me een mollige baby met zachte blonde vlashaartjes maar het kindje wat nu in de box zat was een peuter met een bos dikke blonde krullen. Vijftien maanden had ik hem niet gezien, slechts elke dag met mijn boek in de wachtkamer van het ziekenhuis gezeten. Niemand mocht bij hem alleen papa en mama. Eerst alleen achter glas en later met zo'n wit pak aan. Vijftien maanden had ik elke dag na school, daar in het ziekenhuis gezeten en in die tijd had ik mijn dikke sprookjesboek twee keer gelezen. Sommige verhaaltjes zelfs drie keer! Zoals “Het meisje met de zwavelstokjes” die vond ik zó mooi!

Één keer had mama gevraagd hoe ik wist dat ze die nacht naar het ziekenhuis waren gegaan. Ik heb haar toen verteld van “die stem”, volgens mij geloofde ze er niks van! Toch weet ik zeker dat er 'iemand' was! Maar nu denk ik er niet meer aan!

Die nacht komt papa me wakker maken, hij kleed me aan en verteld dat de baby geboren wordt en hij me naar het huis van oma gaat brengen! Wat spannend, ik mag op mijn vaders rug zitten, dan kan hij harder lopen! We leggen de paar straten naar het huis van mijn oma zwijgend af. Ik houd me stevig aan hem vast terwijl zijn voetstappen hol weerkaatst worden door de huizen langs de straat. Het heeft iets betoverends zo midden in de nacht onder de heldere vrieshemel. De sterren flonkeren, bijna blauw en de maansikkel verbergt zich af en toe achter de hoge daken. Eenmaal bij oma mag ik in bed bij één van mijn tantes en val meteen weer in slaap.  De volgende ochtend word ik wakker gemaakt door mijn tante met de mededeling dat mijn baby-zusje is geboren! Een zusje! Dat wilde ik zó graag.

Thuis ligt mama in bed en de nieuwe baby in het wiegje in de hoek van de slaapkamer. Mijn vader duwt het dekentje een beetje opzij zodat ik haar kan zien. Wat lief!! Mijn zusje! Een mooier kerstfeest had ik me niet voor kunnen stellen! Twaalf dagen later liggen er pakjes onder de boom, een naaikistje gemaakt door mijn opa. Mijn oma heeft het gevuld met klosjes garen en borduurzijde. Lapjes stof in allerlei kleuren en knoopjes. Mama heeft me breien geleerd en nu gaat oma me leren hoe ik moet naaien en borduren! Die nacht droom ik een vreemde droom;

In mijn droom ben ik volwassen en bevind me op een groot plein ergens midden in de stad. Het is kerstmis en er staat een prachtig verlichte boom midden op dat plein. Er staat iemand naast me en als hij mijn naam noemt, herken ik zijn stem! Het is de stem die me toen die nacht vertelde waar mijn ouders waren. Als ik me naar hem toe draai zie ik een man met een lange zwarte jas en een hoed. Zelfs in mijn droom herinner ik me die man! Hij knikt me vriendelijk toe en dan pakt hij mijn hand. We wandelen samen naar een bankje en hij vraagt me te gaan zitten. Dan heb ik opeens het dikke sprookjesboek op schoot maar de sprookjes zijn niet dezelfde als in mijn échte boek! De prenten zijn ook anders, ik zie mezelf als jonge moeder met kleine kinderen om me heen. Ik lees ze voor uit een boek. Dan zie ik een prent van mezelf dat ik achter een soort machine zit, het is een naaimachine verteld hij. Ik maak kleren! En dan als laatste zie ik een prent waarop ik aan een tafel zit met een potlood in mijn hand en een boekje voor me. Als ik weer naar hem opkijk is hij verdwenen en word ik wakker.

Wat een vreemde droom

donderdag 6 december 2012

Het Sprookjesboek, deel 2


Deel 2.

Het is bijna kerst, mijn vader zit op de grond omringt door karton en tekenpapier. Onder zijn vaardige handen ontstaat een gebouwtje, een kerkje! Hij knipt mooie raampjes uit en plakt er met wat Velpon een stukje rood crèpepapier achter. Als het straks klaar is gaat er een snoertje met een lampje in, zodat de raampjes mooi rood oplichten. Hij plaatst het gebouwtje op een stuk stevig karton en strooit er brokjes “nepsneeuw” op. Mama opent de huiskamer-deur met een zwaai en de brokjes sneeuw waaien alle kanten op. Papa moet lachen maar mama niet. Haar gezicht is bleek en ze heeft donkere kringen onder haar ogen. De zorgen tekenen haar gezicht. Bijna kerst en géén rooie cent in huis. Waar haalt ze het geld vandaan om een kerstboom te kopen en kadootjes? Sinterklaas was dit jaar ook al zó karig. Mijn blijdschap om het kerkje verdwijnt en de loodzware last van altijd geldgebrek neemt de plaats van mijn vreugde in. Ondanks haar moeite om de zorgen voor mij te verbergen weet ik hoe het zit. Het wekelijkse loonzakje van mijn vader is nauwelijks voldoende. De huurbaas eist zijn deel en ook de man die de muntjes brengt voor de elektriciteitsmeter moet betaald worden. Wat overblijft wordt verdeeld over de kruidenier en andere winkeliers waar we de hele week op “de pof” gekocht hebben. Er blijft nooit iets over en soms kan zelfs de kruidenier niet betaald worden. Antraciet is duur dus halen we eierkolen. Die branden wel sneller op en geven minder warmte maar er zit niks anders op. Soms staan de ijsbloemen tot laat in de middag op de ramen omdat mama de kachel niet aan kan steken.

 Vandaag hoef ik geen boodschappen te doen, vandaag gaat mijn moeder zélf! Ze loopt naar de kast in de hoek van de kamer en pakt haar portemonnee en de zegelboekjes. Elke week plakt ze trouw de spaarzegeltjes op die ze ontvangt van de kruidenier na het betalen van de rekening. Zo'n boekje brengt twee gulden en vijftig cent op! Ze wenkt me met haar hoofd en vraagt me om met haar mee te gaan. Eigenlijk heb ik er geen zin in, ik wil bij mijn vader en het kerkje blijven. Hij lacht naar me en beloofd dat we vanmiddag nog iets gaan maken! Een verrassing!

Het is nog steeds naar guur weer en mijn moeder kleed me goed aan. Dan gaan we! Eerst naar de kruidenier om de zegelboekjes in te leveren en de rekening te betalen. Dan naar de bakker en groenteboer. Nét als ik denk dat we naar de slager gaan, steekt mijn moeder de straat weer over. We lopen naar het deel waar de boekenwinkel zit. Daar kom ik bijna nooit! Het is een mooie winkel met in het midden een grote tafel waarop allerlei dingen staan uitgestald. Natuurlijk boeken voor grote mensen maar óók sprookjesboeken en knutselspulletjes. De grote boekenkasten langs de wanden zijn afgeladen met boeken en ik vraag me af wat er allemaal in staat. Zoveel boeken, zoveel te lezen maar ik kan nog maar nauwelijks lezen, ik ben nog maar 6 jaar. Mijn moeder laat mijn hand los en fluistert me toe dat ik wel even rond mag kijken, misschien mag ik zelfs nog wel iets uitzoeken! Ik weet precies wat ik wil en meteen ren ik naar de hoek waar de “aankleedpopjes” staan. Het zijn boekjes waar allerlei kleertjes in staan die je uit kunt knippen met van die witte stukjes die je dan om kunt vouwen zodat ze aan het kartonnen popje blijven hangen. Ik ben gék op die boekjes! Mijn moeder voert op zachte toon een gesprek met de man van de boekenwinkel en wijst naar iets wat op de toonbank ligt. Ik schenk er verder geen aandacht aan, de boekjes met de aankleedpopjes zijn véél belangrijker! Er staat nóg een klant in de winkel en als ik vlak bij hem ben, herken ik de man die me vorige week zo'n schrik aan gejaagd heeft. Hij staat met zijn rug naar me toe maar ik wéét zeker dat hij het is! Stokstijf blijf ik staan en dan draait hij zich om. Hij brengt zijn hand naar zijn mond en legt een vinger over zijn lippen. Mijn hart slaat bijna op hol van angst en ik ben blij als mijn moeder opeens achter me staat.
“Wat is er?” vraagt ze.
“Wil je geen aankleedpopje uitzoeken?”
Ik schud van nee en wil maar één ding, zo snel mogelijk de winkel uit!
Eenmaal buiten kijk ik nog een keertje om maar ik zie hem niet meer. Mijn moeder hervat haar weg met mij aan de hand en we lopen terug naar huis, de slager slaan we deze week over.

Als we thuis komen heeft mijn vader de knutselspullen op de eettafel uitgespreid, er staat een lege haarlakbus bij. Ik begrijp er niets van. Ik schuif aan tafel en kijk met grote ogen toe hoe hij van de lege bus zomaar een kerstman maakt! Van het rode crèpe-papier maakt hij het pak en de dop wordt de muts. Van het witte tekenpapier maakt hij een gezicht en een flinke pluk watten stelt de baard voor. Hij komt op het dressoir te staan, naast het witte kerkje met de brokjes nepsneeuw. Als de bel gaat en mijn grootouders binnen komen,  ben ik de man uit de boekenwinkel alweer vergeten. Oma heeft een tas boodschappen meegebracht en opa stopt mama wat geld toe. Vanaf mijn plekje aan de eettafel kan ik zien hoe ze heimelijk een traan van haar gezicht veegt, voordat ze het geld in haar schortzak stopt. Misschien kunnen we dan toch een kerstboom kopen!

Die avond, als ik in bed lig, komt de gedachte aan die man in de boekenwinkel weer terug. Waarom maakte hij toch dat “ssstt” gebaar, waarom mocht ik niks zeggen? Ik heb ook niks tegen mijn moeder verteld! Maar toch kriebelt het een beetje in mijn buik als ik eraan denk en ik kan de slaap niet vatten. Als mijn moeder nog even komt kijken voor ze zelf naar bed gaat, fluister ik zachtjes dat ik nog wakker ben. Ze gaat op het randje van mijn bed zitten en vraagt waarom ik niet kan slapen. Ik zeg dat ik het niet weet maar dat ik een beetje bang ben. Ze doet het licht in de gang aan en laat de deur op een kiertje staan. Bij de deur draait ze zich nog een keertje om en werpt me een kushand toe. Ik doe hetzelfde. Die nacht droom ik van kerstmis met alles erop en eraan. Een feestelijk gedekte tafel. Mijn vader en moeder hand in hand bij de kerstboom vol flonkerende lampjes en mijn broertje in de box bij de kachel. Onder de boom kleurige pakjes en sneeuw, véél sneeuw!
Als ik 's ochtends wakker wordt, staan de ijsbloemen dik op het slaapkamerraam en is het nog doodstil in huis. Zachtjes sluip ik mijn bed uit en trippel over de koude tegels door de gang. Voorzichtig open ik de deur naar de slaapkamer van mijn vader en moeder en schuif tussen hen in onder de warme dekens. Mijn moeder slaat haar armen om me heen en duwt mijn koude voeten tegen de rug van mijn vader die meteen klaarwakker schrikt. We stoeien en lachen wat totdat mijn broertje, in het ledikantje aan het voeteneind van het bed, wakker wordt en zijn deel van de pret opeist.

De dagen verstrijken, ik ga naar school en elke dag mag het kaarsje in de uitgeholde aardappel op mijn tafeltje, even aan. Tijdens de donkere ochtenduren flakkeren de kaarsvlammetjes in het klaslokaal en de juffrouw verteld elke dag een deel van het kerstverhaal.

Eerste kerstdag 1964

Het heeft vannacht gesneeuwd, het is heel stil buiten. Naast mijn hoofd op het kussen, ligt een klein cellofaan zakje gevuld met kleine groene hulstblaadjes en rode besjes, van snoep natuurlijk. Op het zakje een klein popje gemaakt van vilt. Het stelt een klein kerstvrouwtje voor, met witte schaatsjes aan. Ik hoor gerommel vanuit de keuken en met het pakje in mijn hand huppel ik op blote voetjes door de ijskoude gang. Dan blijf ik stokstijf staan, door de open huiskamerdeur zie ik de kerstboom, versierd met ballen en slingers. Aan de takken bungelen prachtige lampjes en aan de voet bij het houten kruis liggen pakjes! Mijn moeder kijkt me glimlachend aan, ze heeft mijn broertje op haar arm en roert in het pannetje pap op het fornuis.
“Even wachten meisje, zo  meteen mag je je pakjes uitpakken.”
Het wachten duurt lang maar dan is het eindelijk zover! Uit het eerste pakje komt een prachtige rood/witte Noorse trui, tevoorschijn. Ik strijk met mijn handje over de sterren en rendieren die liefdevol door mijn moeder ingebreid zijn. Het volgende pakje bevat een bijpassende muts en sjaal. ( hoeveel nachten heeft ze heimelijk gebreid?)  Nóg een pakje waarin twéé “aankleedpopjes” boekjes zitten en dan een beetje verscholen achter de stam, ontdek ik nóg een pakje.  Mijn vader kijkt verbaasd naar mijn moeder die een beetje heimelijk haar hoofd schud. Ongeduldig trek ik het papier eraf en staar naar wat er tevoorschijn is gekomen. Een groot dik boek, gebonden in wit leer met gouden opdruk. “Sprookjes van Andersen” staat er. Voorzichtig sla ik het open en ontdek naast de vele letters ook prachtige gekleurde prenten. Ik ben zó blij met dit prachtige kado! Mijn eerste échte boek! Ik klem het tegen mijn borst en kijk op naar mijn ouders, nog juist zie ik een schim bij het voorkamer raam voorbij schuiven. Was dat nou die man met die hoed?

woensdag 5 december 2012

Het Sprookjesboek, een sprookje in 6 delen.




Deel 1
December 1964.

Het is koud, heel erg koud! Een gure noordenwind waait door de straten en de grijze lucht voorspelt niet veel goeds. Mama knoopt de sjaal stevig rond mijn nek en duwt het 'boodschappenboekje' in de zak van mijn jas.
“Weet je het nog?” vraagt ze.
Ik probeer te knikken maar de sjaal  rondom mijn hals zorgt ervoor dat ik nauwelijks een beweging kan maken.
“Jawel, éérst naar de groenteboer, dan naar de bakker, naar de kruidenier en als laatste naar de slager.”
“Goed zo”  Ze opent de buitendeur waardoor er meteen een flinke tocht-vlaag naar binnen waait. De kou prikt in mijn ogen en ik stap  naar buiten. Ik draai me nog een keertje om maar de voordeur is alweer gesloten. Snel loop ik naar de hoek van de straat en kijk goed links en rechts voordat ik oversteek. De groenteboer bevindt zich ergens halverwege de straat in een kelderpandje, ik daal voorzichtig de paar treetjes af en sta meteen tussen de houten kisten vol aardappels, penen en uien. Er staan nog wat mensen voor de kleine toonbank waarop een grote weegschaal met zo'n metalen schaal staat. Dan ben ik aan de beurt en ik overhandig mijn boodschappenboekje aan de man achter de toonbank. Hij heeft een klein brilletje op zijn neus en hij kijkt over de glaasjes heen als hij iets tegen me bromt vanonder zijn snor. Ook al versta ik hem niet goed ik weet tóch wat hij zegt;
“Zeg tegen je moeder dat ze zaterdag af moet komen rekenen want er staat nog iets van vorige week!”

Zó gaat het elke week! Overal waar ik kom met mijn boodschappentas en boekje krijg ik hetzelfde te horen. Met tegenzin stopt de groenteboer de gevraagde boodschappen in mijn netje; een kleine rode kool en wat aardappels. Ik vervolg mijn weg naar de bakker. Ook daar de mededeling dat mijn moeder moet komen betalen en een halfje on-gesneden wit omwikkeld met een papiertje verdwijnt in mijn tas. Onderweg naar de kruidenier pulk ik voorzichtig een plukje brood uit het halfje. Mijn want hangt bungelend aan het koordje uit de mouw van mijn jas. Meteen voelt mijn hand ijskoud en met moeite draai ik een klein balletje van het verse broodkruim wat ik snel in mijn mond stop. Straks krijg ik weer een donkere blik omdat ik aan het brood gepulkt heb! Als ik de deur van de kleine kruidenierszaak open,  klinkt het koperen belletje vriendelijk. Het is warm binnen en de houten vloer is bijna wit geschrobd met bleekwater. Ik kom hier graag! De kruidenier is de vader van mijn vriendje Piet en soms mogen we in het opslagschuurtje achter de winkel spelen. De hoge toonbank beslaat bijna de hele lengte van de winkel.  Ik kan er niet overheen kijken! De uitgestalde spullen staan achter glazen ruitjes en ik zie doosjes met geheimzinnige inhoud. Met moeite spel ik het opschrift; “Sun-Maid rozijnen.”
Aan het einde is de toonbank een stuk lager en daar loop ik naar toe. Er zijn nog meer klanten in de winkel en de vader van Pietje is druk bezig. Ik vind het niet erg en verlekker me intussen aan het snoepgoed dat uitgestald ligt onder de glazen bovenkant van de toonbank. Duimdrop, brokken witte borsthoning, salmiakpoeder in kleine cellofaan zakjes en rode lollies  Soms, héél soms krijg ik een stuiver en kan er dan uren over doen om iets te kiezen. Neem ik twee stukken duimdrop of alleen een brok van het witte kleverige goedje waar je dagen aan kunt sabbelen?

Mijn ogen dwalen van de lekkernijen naar de klanten in de winkel. Ik herken een buurvrouw van even verderop uit de straat. Ze kletst maar door en de andere klant, een lange man met een zwarte jas en hoed staat wat ongeduldig te wippen op zijn tenen. Opeens kijkt hij mijn kant op en zijn helderblauwe ogen kijken me vriendelijk aan. Hij schenkt me een dikke knipoog. Ik wend snel mijn hoofd af, de woorden van mijn moeder galmen meteen in mijn zesjarige hoofdje.
“Nooit met vreemde mensen praten!!”
De moeder van Piet komt vanuit de huiskamer achter de winkel en schuift zó achter de toonbank. Ze strijkt wat losgeraakte plukken haar achter haar oren en vraagt aan de man waarmee ze hem van dienst kan zijn. Ik volg haar bewegingen als ze koffiebonen in een zakje schept en afweegt op de weegschaal. Dan een zakje suiker vanuit een andere bak achter de toonbank. Eindelijk verdwijnt de praatgrage buurvrouw en ben ik aan de beurt. Een beetje verlegen overhandig ik de vader van Piet het boekje. Hij leest de paar woorden die er staan en pakt zonder iets te zeggen het gevraagde in. Nauwgezet schrijft hij de prijzen achter de geschreven woorden van mijn moeder en geeft het aan me terug.
“Zeg maar tegen je moeder dat ik straks de zakjes kolen kom brengen.”
Ik knik en stop de boodschapjes bij de rest in mijn tas. Nog één winkel te gaan.

De man is inmiddels ook klaar en heeft afgerekend.  Hij loopt voor me uit naar de winkeldeur en houd hem galant voor me open. Als ik naar hem opkijk zie ik weer die stralende blauwe ogen onder de rand van zijn hoed en wéér krijg ik een knipoog. Snel schuif ik langs hem heen naar buiten en zo rap ik kan, met mijn inmiddels toch wel zware boodschappentas, leg ik de paar meter naar de slagerij af. De helder verlichte winkel op de hoek van de straat ruikt naar vlees. De wit betegelde wanden en zwart/wit geblokte vloer maken dat het altijd koel aanvoelt. De slager met zijn bloed bevlekte schort en blozende gezicht staat achter het hakblok en draait zich bij het geluid van de winkelbel, om. Zijn brede glimlach beloofd straks weer een dikke plak worst! Als ik hem mijn boekje toesteek, schudt hij resoluut zijn hoofd.
“Nee, ik weet wel wat je moeder nodig heeft!!”
Hij reikt in de toonbank naar de schaal gehakt en trekt er een flinke pluk af die hij niet eens weegt! Snel rolt hij het vlees in een stukje papier waarna hij er een bruin pakpapiertje omheen vouwt. Dan pakt hij de grote leverworst die aan een haakje hangt en snijdt er een flinke plak af.
“Zo meissie”, fluistert hij samenzweerderig “lekker opeten en tegen niemand zeggen!!”
Hij werpt nog snel een blik over zijn schouder om te kijken of zijn vrouw niet in de buurt staat en schuift het pakje vlees over de toonbank naar me toe. Ik snap er eigenlijk niks van maar neem het pakje in ontvangst en stop de leverworst in mijn mond. Genietend kauw ik op het kruidige vlees.

Het is inmiddels bijna donker en de straatlantaarns floepen aan. Als ik vanuit de helder verlichte slagerij de straat op stap, zie ik de man weer staan. Hij staat met zijn rug naar me toe en lijkt te wachten tot hij de straat over kan steken. Op het geluid van de tinkelende winkelbel, draait hij zich om. Deze keer een glimlach op zijn gezicht, zijn jas hangt open en flapperd in de wind. Als twee vleugels rijzen de panden omhoog achter zijn rug. Ik druk me tegen de winkelpui aan en twijfel of ik door zal lopen of maar weer de winkel in zal gaan. In mijn kindergeest doemen de schrikbeelden op van de gefluisterde verhalen die ik af en toe opgevangen heb. “Kinderlokkers!!”  Op het moment dat hij een stap in mijn richting zet, open ik mijn mond om te gaan gillen. Hij steekt zijn hand naar me uit en dan zet ik het op een lopen. Ik laat de boodschappentas staan en ren naar de veilige haven van ons huis, slechts een kleine vijftig meter verderop. Het lijkt wel uren te duren voordat mijn moeder de deur opent terwijl ik in paniek met mijn kleine vuisten op het hout roffel. Ik val bijna naar binnen en verberg mijn gezicht tegen haar warme lijf. Snikkend vertel ik haar van “de kinderlokker”. Ze opent de deur weer en stapt zonder jas naar buiten. De straat ligt er verlaten bij in het licht van de lantaarns. Naast de voordeur staat de 'vergeten' boodschappentas. Zonder de man te zien, verscholen in het portiek aan de overkant, pakt mijn moeder de tas en sluit de deur. Ze stalt de boodschappen uit op de keukentafel en vraagt het boekje terug. Ik geef haar meteen de boodschap van de groenteboer en bakker. Ze knikt en ik zie nog net hoe een traan langs haar wang naar beneden glijdt voor ze zich omdraait naar de ketel wasgoed die op het gasstel staat te koken. Vanuit de huiskamer klinkt het gekraai van mijn broertje die in de box dichtbij de snorrende kolenhaard staat. Het voorval met de man is vergeten en ik steek mijn handjes door de spijlen heen om zijn zachte roze wangetjes te strelen.

zondag 2 december 2012

De Sneeuwbol, deel 5



De sneeuwbol 5.

Die nacht sneeuwt het onophoudelijk en als ik 's ochtends de gordijnen open schuif weet ik niet wat ik zie! Een enorm pak sneeuw bedekt de wereld, zeker een halve meter! Auto's op de parkeerplaats zijn slechts grote bulten in het landschap dat totaal niet herinnerd aan hetgeen ik ken. Snel haal ik de kleine meid uit bed en laat haar het witte wonder zien. Slaapdronken wrijft ze in haar oogjes en mompelt; “nét als in het verhaal van Sarah”

Ondanks de witte pracht maak ik me toch ook zorgen, nog maar een paar dagen voor kerst en ik moet toch écht boodschappen doen. We wonen te ver van winkels om dit lopend te kunnen doen, ik heb de auto nodig. En hoe komen de mannen vandaag op hun werk? Voorlopig zal er eerst flink sneeuw geruimd moeten worden! Eerst maar een ontbijtje maken en de kachel opstoken. Misschien krijg ik al doende wel een idee.

Terwijl ik de tafel dek, rommelt de kleine meid om me heen. Opeens zegt ze; “Oma, ik heb vannacht samen met Sarah bij de kerstboom gedanst!” Ik kijk naar haar en geniet van de dromerige uitdrukking op haar gezichtje, heerlijk toch dat je als kind nog zó kunt geloven in de magie van sprookjes. Eigenlijk ben ik best wel verbaasd over mijn eigen fantasie. Dat sprookje van gisteravond rolde zomaar uit mijn mond, alsof het al lang geleden in mijn hoofd was geplant. Ach misschien heb ik het ooit ergens gelezen of gehoord toen ik nog klein was. Het geheugen van mensen is een wonderlijk iets! Al mijmerend over mijn vroegste jeugd, mijn vader kon namelijk ook de prachtigste verhalen verzinnen, smeer ik een sneetje brood voor haar en schenk een kopje thee in. De jongens zijn inmiddels ook beneden en schuiven aan. Nét wakker hebben ze weinig oog voor de buitenwereld, eerst moeten rammelende magen gevuld worden. Na het ontbijt gaan zij sneeuwruimen en ik met de kleine de slee uit de schuur halen, de slee waar al mijn kinderen ook op gezeten hebben. De slee waar hun vader een mooi leren kussentje op gemaakt heeft, zodat ze lekker zaten. Het is trouwens dezelfde slee waar we zo'n dertig jaar geleden een ongelooflijke stunt mee hebben uit gehaald.

Het was nét zo'n winter als nu en de sneeuw lag al dagen in dikke hopen opgewaaid. Het was op 31 december en we woonden sinds een paar weken in ons nieuwe huis. Samen met de nieuwe buren hadden we een groot Oud&Nieuw feest georganiseerd en de drankjes vloeiden rijkelijk. Zoals altijd wanneer de drank is in de man, de stemming werd joliger en joliger. Éen van de mannen kreeg opeens het geweldige idee om te gaan sleeën! Alleen...niemand had trek om de slee met twee buurvrouwen te trekken. Mijn hubbie, erg fantasievol als altijd, kwam met het geweldige idee om de slee achter de auto te binden. Welja, er werd een trekband te voorschijn gehaald en de slee werd bevestigd. Twee buurvrouwen namen plaats op het sleetje en hubbie achter het stuur van mijn Mini Cooper.  Zachtjes gaf hij gas en trok de sleepkabel strak, alleen de slee kwam niet van zijn plek. Nog maar een beetje gas erbij, de kabel werd langer en langer en nog steeds stond de slee met de twee vrouwen op dezelfde plek. De opmerkingen waren gevarieerd, de meeste aan het adres van de, nogal stevige, achterbuurvrouw. Opeens kwam er beweging in de slee en wel zodanig snel dat we amper konden zien wat er nu eigenlijk gebeurde. De twee vrouwen lagen op de straat en de slee klapte in volle vaart onder de Cooper! Een geluk bij een ongeluk want wàt als de dames zich iets steviger vastgehouden hadden?? Achteraf konden we er om lachen en ook nu nog kruipt er een glimlach over mijn gezicht!

Na een rondje dorp met kleindochter op de slee kan ik het zweet van mijn gezicht vegen, tjonge nu merk ik toch wel dat ik een dagje ouder word. Trok ik vroeger met gemak drie kinderen door de sneeuw, nu loop ik rood aan met één! Het wordt tijd dat ik haar naar huis ga brengen, zodat ik nog wat tijd over hou om boodschappen te gaan doen. Het leven van een (groot)moeder gaat niet over rozen  maar op dit moment wel over sneeuw! Ik twijfel of ik nog naar de stad ga, misschien kan ik beter in het dorp verderop bij de buurtsuper wat halen en afwachten wat het weer de komende dagen doet.

Nog 1 dag voordat het kerst is en nog steeds sneeuwt het, de mannen hebben een pad geschept van de voordeur naar de auto en ik loop inmiddels tussen de sneeuwmuurtjes. De kinderen uit de buurt hebben in elke tuin wel een sneeuwpop gemaakt en de vrolijk wapperende sjaals en oranje wortelneusjes begroeten me als ik de post uit de brievenbus ga halen. Kerstkaarten stromen nu binnen en de linten van de rode strik zijn al vol, ik plak ze met een stukje tape op de deur ernaast. Het geeft me een warm gevoel dat zoveel mensen nog de moeite nemen om een handgeschreven kaartje te versturen.  De afgelopen twee dagen heb ik de meeste kerstinkopen wel binnengehaald en het konijn ligt inmiddels in de marinade en kan vanavond in de braadslee. Gelukkig heb ik zelfs nog een prachtige piek op de kop kunnen tikken, helaas géén gouden ster maar een zilveren piek met vier kleine belletjes. Bij de minste of geringste beweging van de boom laten ze hun tinkelende geluidje horen.

Ik verheug me op morgen, als de pakjes onder de boom liggen en mijn hele gezin compleet is. Het enige dat nog ontbreekt is een bijzonder presentje voor onze kleindochter, de afgelopen dagen heb ik gezocht en gezocht maar niets voldoet aan mijn gevoel voor haar wat ik door middel van dit cadeautje wil uitdrukken. Natuurlijk zal ze blij zijn met de pop en de kleertjes die ik al gekocht had maar ik weet zeker dat ze verwacht dat ik die bijzondere sneeuwbol voor haar zal kopen. Helaas ….ik heb mijn best gedaan maar het winkeltje niet meer gevonden. Spijt knaagt aan mijn hart, dat ik toen op dàt moment niet tóch die bol heb gekocht. Soms krijg je maar één kans!

Kerstavond,  het vuur in de haard knappert vrolijk en samen met mijn liefste geniet ik van dit moment. De lampjes van de boom verlichten de half duistere kamer en ik steek de kaarsjes aan. Het huis ruikt naar vroeger, naar gebraden konijn en tutti frutti.  In gedachten zie ik mijn moeder druk bezig in de keuken en samen met mijn vader tuig ik de kerstboom op.  Het is traditie dat wij dat op kerstavond pas doen, mijn zusje en broertje zullen geloven dat de Kerstman het gedaan heeft. Zoals ook ik ooit geloofde dat er in de kerstnacht wonderen konden geschieden. De magie leefde toen nog in mijn hart. Jammer dat het leven je dit gevoel ontneemt, dat niemand meer in wonderen gelooft. Het leven zou zoveel mooier zijn, elke dag als een wonder te omarmen en de magie te kunnen zien in alles wat er gebeurt. Op een moment als dit zou ik zomaar weer in wonderen kunnen geloven. Mijn blik dwaalt naar buiten en ik aanschouw de witte stille wereld. De sneeuw glinstert in het maanlicht, het is een heldere nacht! Sterren flonkeren aan de hemel en ik voel de behoefte om  naar buiten te gaan, zomaar even stil en helemaal alleen. Eenmaal buiten valt de stilte als een warme omhelzing over me heen, ik haal diep adem en voel de vrieslucht tintelen in mijn longen waarna het als dampende stoomwolkjes weer tevoorschijn komt. Het is zo'n avond waarop je bijna verwacht een slee met rendieren langs de maan te zien scheren. Dan valt mijn blik op een wel heel erg heldere ster. Knipperend lijkt hij steeds dichter bij te komen. Rondom de ster een waas van gouden schittertjes. Ademloos volg ik de bewegingen van de ster totdat.......De buurman van twee huizen verderop zijn voordeur uitstapt om zijn hond uit te gaan laten. “Goeienavond” bromt hij vanachter zijn sjaal, de hond, een vrolijke zwart-wit gevlekte 'stoffer', ploegt al blaffend door de sneeuw mijn richting uit. De betovering is verbroken, de ster is verdwenen....of heb ik het me weer gewoon verbeeld?!

Fris en tintelig ga ik terug naar binnen maar het warme huis en de geuren zijn bedwelmend, mijn ogen vallen al snel bijna dicht. Het vuur van de open haard smeult naar zijn einde en ik loop mijn laatste ronde voor deze dag, onderwijl de lampen en kaarsjes dovend. Als laatste doe ik de lampjes van het kerstdorpje uit en dan valt mijn blik op één van de huisjes. Ik pak het op maar weet eigenlijk al, voordat ik het goed bekijk,  dat dít het kerstwinkeltje is waar ik de sneeuwbol gevonden heb. Ik krijg een vreemd gevoel van binnen, alsof droom en werkelijkheid door elkaar heen lopen. Met trillende handen zet ik het pandje terug op de plek waar mijn kleine meid het neergezet had. Nu pas valt me op dat de opstelling vrijwel gelijk is aan de winkelstraat in de stad. Wat een vreemd toeval.

Als ik lekker onder mijn flanellen dekbedje lig, komt de ster weer in mijn gedachten. “Zou dàt nou de beroemde “Kerstster” geweest zijn?” Inwendig grinnikend stel ik me zo voor dat er ergens drie wijzen op pad zijn om de “nieuwe Messias” eer te gaan bewijzen. Deze keer waarschijnlijk geen mirre, wierook en goud maar een mooie nieuwe laptop, I-Phone en een plasma TV! Met die gedachte val ik in slaap om even later weer wakker te worden omdat het opeens wel érg licht is in de slaapkamer.  Als ik mijn ogen open doe moet ik gewoon even knipperen, zó fel!. Aan het voeteneinde van mijn bed ontwaar ik een gestalte omringt door heldere gouden schitteringen en na even focussen herken ik vaag de vrouw uit het kerstwinkeltje, die toch ook wel een beetje op mijn moeder lijkt.  Ze heeft iets in haar handen die ze uitstrekt in mijn richting.  Het is de sneeuwbol!! Ik steek mijn handen uit om hem in ontvangst te nemen en op het moment dat onze handen elkaar raken licht de bol helder op, in zijn binnenste de kerstboom met de kleine gouden ster. Ademloos kijk ik in de bol om te zien dat de kleine kerstboom verdwijnt, een lege bol met alleen wat poedersneeuw blijft over. Zachtjes begint het speeldoosje te klingelen en eindelijk herken ik het liedje! Mijn ogen zoeken de ogen van de vrouw aan het voeteneind en ze lacht me stralend toe.

Dan hoor ik haar stem in mijn hoofd; “Kijk in de bol!” Ik kijk en zie mijn verrukking over de eerste sneeuw, mijn rotsvaste geloof in Sinterklaas en de Kerstman. De elfjes en feetjes die me vergezellen op mijn wandelingen door de natuur. Ik zie mezelf als tiener, liefdevol mijn jongere broertje en zusje inwijden in de geheimen van de magie. Hun van geluk en verwondering stralende ogen als ze op eerste kerstdag de kerstboom in volle glorie zien staan met de pakjes eronder. Dan later, als mijn eigen kinderen klein zijn en ik ze voor het slapen gaan sprookjes voorlees, opnieuw de traditie voortzet van de magische kerstnacht door pas op 24 december de pakjes onder de boom te verstoppen.  Uiteindelijk zie ik mijn kleindochter, dansend rond een kleine kerstboom, samen met een klein meisje op blote voeten. En dan zie ik het....dat kind, dat ben ik! De sneeuwbol is mijn hart, mijn onschuldige pure kinderhart waar ik altijd dat kind ben gebleven, gelovend in het zuivere en goede op de wereld. Gelovend in de magie van het leven, wachtend op het wonder van de kerstnacht.  .

Ik open mijn ogen en het is weer donker in mijn slaapkamer, mijn handen zijn leeg maar ik voel vlinders in mijn borst, het kind in mijn hart is eindelijk gewekt, bevrijd!. Ik kijk op de klok om te zien dat het één minuut over twaalf is.....het is kerstmis! Zachtjes, om mijn man niet wakker te maken, glip ik mijn bed uit en sluip de trap af naar beneden. Als ik halverwege ben, hoor ik het geluid van een speeldoosje...heel ijl en zacht. Als ik de kamer binnen kom staat de sneeuwbol op het tafeltje naast de kerstboom, zacht verlicht door de heldere manestralen  In zijn binnenste een kerstboom met op de top een gouden ster en een kring van kinderen dansend om zijn stam. Sneeuwvlokjes dwarrelen traag rond om te landen op de takjes van de boom en de hoofdjes van de kinderen. Even, héél even schittert het gouden sterretje alsof het naar me knipoogt! Het wonder is geschied! Wat zal de kleine meid blij zijn dat ze tóch haar sneeuwbol krijgt!